Hoofdstuk 9
Tremayne vertelde mij dat de enige plek op de renbaan van Windsor waar hij me niet mee naar binnen kon nemen het heilige der heiligen, de weegkamer, was. Overal elders moest ik maar vlak bij hem blijven, zei hij. Hij kon niet voortdurend omkijken of ik er nog was - ik diende mij aan hem vast te kleven.
Dientengevolge bleef ik onafgebroken in zijn kielzog, soms op een drafje. Overal waar hij even bleef staan om met mensen te praten stelde hij me voor als een kennis, John Kendall, niet als zijn biograaf. Hij liet mij zelf wijs worden uit alle informatie waarmee ik van alle kanten bestookt werd en gaf slechts zelden uitleg, maar ik snapte wel dat hij het daar gewoon te druk voor had. Zijn vier paarden bleken in vier achtereenvolgende races mee te lopen. Kort na onze aankomst nam hij me mee om vlug even een sandwich te eten en iets te drinken, en vanaf dat moment raakte de middag in een versnelling - de weegkamer in om van zijn jockey het zadel en looddek met de juiste hoeveelheid lood aan te pakken, op een holletje naar de opzadelboxen om zelf de singels aan te halen en het tuig recht te trekken zodat het paard een goede indruk maakte, naar de paddock voor een praatje met de eigenaren en om allerlaatste instructies aan de jockey te geven, de tribune op om de paarden te zien lopen, weer omlaag naar de afzadelring in de hoop een winnaar te mogen begroeten en anders om te luisteren naar de excuses van de jockey, en dan terug naar de weegkamer om het volgende zadel en looddek op te halen, waarna alles weer van voren af aan begon.
Nolan was er en vroeg bezorgd of Tremayne al enig bericht van de Jockey Club had gekregen dat hij niet mocht rijden.
'Nee,' zei Tremayne. 'Jij?'
'Geen flikker.'
'Dan rijd je,' besliste Tremayne. 'En vraag maar niets. Maak geen slapende honden wakker. Ze zullen het je gauw genoeg laten weten als ze van plan zijn je te schorsen. Denk alleen maar aan winnen. De eigenaressen van Telebiddy zijn hier en het totogeld brandt in hun zak, dus stel ze niet teleur.'
'Vertel hun dat ik wat beters verwacht dan dat kutpresentje van de vorige keer.'
'Zorg eerst maar dat je wint,' zei Tremayne.
Hij verdween voor de zoveelste keer in de weegkamer en liet mij buiten staan met Nolan, die onberispelijk gekleed ging. Hij klaagde verbitterd tegen mij dat die klootzakken van de pers foto's van hem hadden genomen toen hij door de hoofdingang binnenkwam en dat hij hun vervloekte belangstelling kon missen als kiespijn, de gore zo-en-zo's.
De ruwe taal van Nolan had een afstompend effect, vond ik - op het laatst hoorde je het niet meer.
Vrijwel hetzelfde kon gezegd worden van Sam Yaeger, die naast ons opdook en Nolan kwaad maakte door hem op de rug te kloppen. Ook Sam zag er onherkenbaar netjes uit en het viel mij allengs op dat de meeste jockeys op de renbaan arriveerden of ze onderweg waren naar een directievergadering. Hun werkkleding mocht dan misschien roze en purper zijn en de fantasie prikkelen, maar ze wilden laten merken dat ze in de eerste plaats zakenlieden waren.
Het bleef bij woorden tussen Nolan en Sam, voornamelijk door de buitenlucht, die nog steeds even kil was als hun verstandhouding.
'Doe rustig aan op Bluecheesecake,' zei Nolan. 'Ik wil niet dat je hem verdomme verziekt met de Kim Muir in Cheltenham in zicht.'
'Ik ga me niet inhouden voor zo'n klote-amateur,' antwoordde Sam.
'De Kim Muir is verdomme zijn voornaamste doel.'
'Sterf maar met je klotedoel.'
Werden ze dan nooit volwassen, vroeg ik mij af. Het speelterrein op school had heel wat op zijn geweten.
Wanneer ze maar bij elkaar vandaan waren, ontdekte ik in de loop van de middag, waren ze elk voor zich bedaard, verstandig en uitermate deskundig.
Sam gaf niets toe op Bluecheesecake. Door een reservekijker van Tremayne volgde ik zijn gouden cap van start tot finish en zag hem dicht langs de reling constant op de derde of vierde plaats blijven, terwijl anderen aan de buitenkant naar voren drongen en terugvielen.
De steeple-chasebaan in Windsor bleek de vorm van een langgerekte acht te hebben, wat inhield dat tactiek belangrijk was. Bij tijden zag je de paarden recht van voren - moeilijk te zeggen wie er eigenlijk op kop lag. Toen Bluecheesecake door de laatste van vele bochten kwam, maakte hij een grandioze knoeiboel van een van de hindernissen waar we recht van voren op keken - zijn neus ging omlaag naar de grond en Sams hele rug werd zichtbaar van zijn schouders tot zijn in de lucht stekende achterste. Naast mij liet Tremayne zich een vloek uit de vocabulaire van Nolan ontglippen, maar zowel paard als jockey richtten zich als door een wonder zonder te vallen op en verloren, zoals Sam naderhand zei, niet meer dan drie of vier lengten.
Mogelijk omdat ze die lengten over de korte afstand tot de eindpaal moesten goedmaken, reed Sam, nadat hij zijn paard enkele kostbare seconden de tijd had gegeven zijn evenwicht te hervinden, met totale veronachtzaming van zijn eigen veiligheid - iets dat zelfs ik kon zien - over de laatste twee hindernissen en perste onbarmhartig het uiterste uit Bluecheesecake.
Tremayne liet zijn kijker zakken en sloeg de flitsende finish haast onbewogen gade, en gromde alleen maar van voldoening toen Bluecheesecake in de laatste paar sprongen zijn neus onbetwistbaar voor die van zijn rivaal wist te brengen.
Nog voor het gejuich verstomd was, was Tremayne al met mij achter zich aan op een drafje op weg naar de winnaarsring, en nadat hij zijn verdiende gelukwensen in ontvangst had genomen, zijn opgewonden zwetende en hijgende paard geïnspecteerd had op sneden en schrammen (geen enkele) en heel even met de pers had gepraat, liep hij samen met Sam de weegkamer in om het zadel op te halen voor Just The Thing.
Toen hij weer naar buiten kwam, was hij in gezelschap van Nolan, die onder het lopen hevig protesteerde dat Sam venijnig hard met Bluecheesecake was omgesprongen en zo zijn, Nolans, kansen in Cheltenham had verknoeid.
'Cheltenham duurt nog zes weken,' zei Tremayne kalm. 'Tijd zat.'
Nolan bleef bij zijn klacht.
Met verbazingwekkend geduld zei Tremayne: 'Sam deed precies wat hem te doen stond. Doe jij hetzelfde met Telebiddy.'
Nolan beende weg, met meer vertoon van woede dan in zijn positie verstandig was, en Tremayne slaakte een zucht maar gaf geen commentaar. Hij accepteerde van Nolan een hoop meer, bepeinsde ik, dan hij van Sam zou slikken, ook al had ik de indruk dat hij Sam meer mocht. Dat hield met een heleboel dingen verband: status, accent, relaties - allemaal seinvlaggen van een bepaalde klasse.
Sam bereed Just The Thing in de volgende race, een hordenren, met onopvallende bravoure, waarbij hij de groene merrie een goed uitzicht op de hindernissen gaf en haar aan het eind aandreef, om haar goed te laten merken wat er verwacht werd. Ze finishte tot Tremaynes haast voelbare plezier op een eervolle derde plaats en ik vond het interessant dat ik de plannen van tevoren had gehoord en ze precies zo in praktijk gebracht zag.
Onderweg van de weegkamer naar de opzadelboxen voor Telebiddy in de volgende race, gaf Tremayne mij een envelop en vroeg of ik de inhoud daarvan bij de toto wilde inzetten - Telebiddy, alles op winnen.
'Ik heb liever niet dat de mensen me zien wedden,' zei hij. 'In de eerste plaats al omdat ze dan zien dat ik vol vertrouwen ben en dus hun geld er ook op zetten, waardoor de uitbetaling minder wordt. Meestal wed ik telefonisch bij een bookmaker, maar vandaag wilde ik eerst de toestand van de baan bekijken. Die kan verraderlijk zijn, na sneeuwval. Je vindt het toch niet erg, hè?'
'Helemaal niet.'
Hij knikte en haastte zich weg, en ik begaf mij naar de loketten van de toto en schoof er genoeg doorheen om zelf een jaar van te kunnen leven. Klein was maar betrekkelijk, merkte ik, als het om die 'kleine gokjes' van Tremayne ging.
Ik voegde mij weer bij hem in de paddock en vroeg of hij de briefjes wilde hebben.
'Nee. Als hij wint, wil jij het dan voor mij innen?'
'Oké.'
Nolan stond met de eigenaressen te praten, waarbij hij al zijn charme tentoonspreidde en zijn taal matigde. Ook in jockeykledij zag hij er stevig, sterk en mateloos hooghartig uit, maar zijn arrogantie leek op slag verdwenen op het moment dat hij te paard steeg. Dan nam zijn professionalisme de overhand en zat hij geconcentreerd, kalm en soepel in het zadel.
Ik sjokte achter Tremayne en de eigenaressen aan en zag vanaf de tribune Nolan een staaltje messcherpe rijkunst ten beste geven dat de meeste andere jockeys op zondagsruiters deed lijken.
Hij won vele seconden door zijn paard bij iedere hindernis op de zo te zien precies juiste plaats te laten afzetten. Beoordeling, geen stom geluk. De door Mackie zo bewonderde moed was nog steeds onmiskenbaar aanwezig.
De eigenaressen, moeder en dochter, waren bibberaars. Niet dat ze doodsbleek waren en dreigden dood te gaan, maar zo te horen hadden ze een flinke smak van het totogeld in hun zak op het paard gezet en van start tot finish stonden ze aan één stuk door op hun lippen en knokkels te bijten.
Nolan zoefde, alsof hij vastbesloten was Sam de loef af te steken, over de laatste drie hindernissen en won met tien lengten voorsprong. Tremayne slaakte een diepe zucht en de eigenaressen omhelsden elkaar en Tremayne en hielden op met bibberen.
'Daar mag u Nolan wel een flinke geldelijke beloning voor geven,' zei Tremayne zonder omwegen.
De eigenaressen dachten dat ze Nolan zouden beledigen als ze hem geld aanboden.
'Geef het aan mij, dan geef ik het wel door. Niets beledigends aan.'
De eigenaressen zeiden dat ze maar beter snel naar beneden konden gaan om hun winnaar te verwelkomen, en gingen er fluks vandoor.
'Gierige krengen,' zei Tremayne in mijn oor toen we hen opgewonden rond het paard zagen lopen en poseren voor foto's.
'Zouden ze Nolan echt niets geven?' vroeg ik.
'Het is tegen de regels en dat weten ze. Amateurs mogen geen geld aannemen als ze winnen. Nolan zal trouwens heus wel op het paard gewed hebben, dat doet hij altijd bij een opgelegde kans als deze. En ik kan op honderd procent toewijding van mijn jockey rekenen.' Er klonk ironie in zijn stem. 'Vaak denk ik bij mezelf dat de Jockey Club er verkeerd aan doet te verbieden dat beroepsjockeys op hun eigen paarden wedden.'
Hij ging terug naar de weegkamer om Sams zadel en looddek voor Cashless op te halen, en ik begaf mij naar de toto om zijn winst op Telebiddy te innen, ongeveer gelijk aan de inzet. Het bleek dat Nolan de grote favoriet had bereden.
Toen ik hierover tegen Tremayne iets zei terwijl we toekeken hoe Cashless in de voorbrengring werd rondgeleid, vertelde hij me dat als Nolan een paard bereed, dit zijn cote verkleinde, en hij had dit seizoen al twee keer met Telebiddy gewonnen. Het was nog een wonder, zei Tremayne, dat de toto de inzet teruggaf - hij had minder verwacht. Ik zou hem een plezier doen, voegde hij eraan toe, als ik hem zijn winst op de terugweg naar huis wilde geven, niet in het openbaar, en dus liep ik rond met in mijn linkerbroekzak een klein fortuin weggepropt dat ik met geen mogelijkheid ooit zou kunnen terugbetalen als ik het verloor.
We beklommen de tribune voor de race en zagen Cashless zoals verwacht op kop van start gaan, welke positie hij met gemak behield tot waar het erop aankwam, de laatste vijftig meter. Toen trapten drie jockeys die achter hem hun kans hadden afgewacht op het gaspedaal, en hoewel Cashless allerminst opgaf, gingen de drie andere hem voorbij.
Tremayne haalde zijn schouders op. 'Jammer.'
'Laat je hem de volgende keer weer voorin lopen?' vroeg ik toen we de tribune afdaalden.
'Dat denk ik wel. We hebben geprobeerd hem terug te houden, maar dan loopt hij nog slechter. Hij heeft in de eindstrijd maar één tempo, dat is het probleem met hem. Hij is sportief genoeg, maar het valt niet mee om races te vinden die hij kan winnen.'
We bereikten de voorbrengring, waar de onsuccesvolle deelnemers werden afgezadeld. Sam wierp, met de singels in lussen over zijn arm, Tremayne een spijtige glimlach toe en zei dat Cashless zijn best had gedaan.
'Ik heb het gezien,' beaamde Tremayne. 'Niets aan te doen.' Sam liep weg naar de weegkamer en Tremayne merkte peinzend op dat hij het met Cashless misschien eens in een amateurrace zou kunnen proberen en zien wat Nolan ervan terechtbracht.
'Speel je ze doelbewust tegen elkaar uit?' vroeg ik.
Tremayne keek mij heel even aan. 'Ik doe wat voor mijn eigenaren het beste is,' zei hij. 'Wat drinken?'
Het bleek dat hij met de eigenaressen van Telebiddy in de clubbar had afgesproken en toen we er aankwamen waren ze het al aan het vieren met een fles champagne. Nolan was er ook en deed ongelooflijk aardig tegen ze, maar zonder geldelijk resultaat.
Toen de twee vrouwen in euforische staat waren vertrokken, vroeg Nolan strijdlustig of Tremayne hun gezegd had dat ze hem een presentje moesten geven.
'Ik heb het voorgesteld,' zei Tremayne kalm, 'maar ik zou nergens op rekenen. Stel je maar tevreden met wat je bij de bookmakers hebt opgestreken.'
'Verdomd weinig,' zei Nolan, of woorden van gelijke strekking, 'en dat gaat allemaal naar die bloedzuigers van advocaten.' Hij wrong zich met verongelijkte woede, wat meer en meer zijn overheersende gemoedstoestand leek te zijn, tussen het publiek door de bar uit.
Tremayne keek hem schouderophalend en met half toegeknepen ogen na, en vestigde zijn blik toen weer op mij.
'En,' vroeg hij, 'wat heb je zoal opgestoken?'
'Wat je wilde dat ik zou opsteken, denk ik.'
Hij glimlachte. 'En nog een beetje meer dan dat. Het is me opgevallen dat je dat voortdurend doet.' Met een voldane zucht zette hij zijn lege glas neer. 'Twee winnaars,' zei hij. 'Een meer dan gemiddelde dag bij de races. Laten we naar huis gaan.'
Ongeveer terzelfder tijd dat we met Tremaynes totowinst veilig in zijn eigen zak weggeborgen naar huis reden, zat hoofdinspecteur Doone naar de toegenomen oogst uit de bossen te turen.
Je zou kunnen zeggen dat de hoofdinspecteur spon van genoegen. Tussen wat onbelangrijk, roestig afval lag het klapstuk van de hele collectie, een dameshandtas. Nog geen reden om een gat in de lucht te springen, want de vondst was aan één kant opengereten, gezien de nog zichtbare tandafdrukken waarschijnlijk door een hond, zodat het grootste deel van de inhoud verdwenen was. Niettemin resteerden er nog een schouderriem, een verweerde gesp en ten minste de helft van een soort schooltas van bruin plastic, met in het intact gebleven dichtgeritste binnenvak een spiegeltje en een dichtgevouwen fotolijstje.
Heel voorzichtig opende Doone het lijstje en vond binnenin, met aan één kant watervlekken, maar verder scherp en duidelijk, een kleurenfoto van een man die naast een paard stond.
Teleurgesteld dat de identiteit van de laatste eigenares van de handtas nog steeds niet viel vast te stellen, nam Doone de rinkelende telefoon op. Het was de patholooganatoom.
'Je vroeg naar het gebit,' zei de patholoog. 'De beschrijving die je me gaf komt beslist niet overeen met onze botten. Ons meisje had goede tanden. Een of twee ontbraken er, maar geen vullingen. Sorry.'
Doones teleurstelling nam nog toe. De dochter van de politicus was hiermee uitgesloten. In gedachten liep hij zijn lijstje nogmaals na, streepte de prostituees door en bleef voorlopig stilstaan bij Angela Brickell, stalhulp. Angela Brickell... paard.
De bom barstte in Shellerton op donderdag.
Tremayne was zich boven aan het douchen en aankleden voor hij naar de races van Towcester zou gaan, toen er gebeld werd. Dee-Dee liep naar de voordeur en kwam even later met een verward gezicht de eetkamer binnen.
'Er zijn twee mannen,' zei ze. 'Ze zeggen dat ze van de politie zijn. Ze wapperden met de een of andere legitimatie, maar ze willen niet zeggen waarvoor ze komen. Ik heb ze in de familiezitkamer gelaten tot Tremayne beneden komt. Vind je het erg om erheen te gaan en een oogje op ze te houden?'
'Allicht niet,' zei ik, terwijl ik opstond.
'Dank je,' zei ze en ging terug naar haar kantoor. 'Wat ze ook willen, het lijkt me niet veel goeds.'
Ik kon begrijpen waarom. De twee mannen zouden het woord grijs uitgevonden kunnen hebben, zo karakterloos zagen ze er op het eerste gezicht uit. Het toppunt van 'stillen', vond ik.
'Kan ik u helpen? vroeg ik.
'Bent u Tremayne Vickers?' vroeg een van hen.
'Nee. Hij komt zo beneden. Kan ik u helpen?'
'Nee, dank u. Kunt u hem halen?'
'Hij is aan het douchen.'
De politieman trok zijn wenkbrauwen op. Trainers douchten zich echter niet voor de ochtendtraining, maar erna, voor ze naar de races gingen. Dat was in elk geval Tremaynes gewoonte, had Dee-Dee mij verteld.
'Hij is al sinds zes uur op,' zei ik.
De politieman zette grote ogen op, alsof ik zijn gedachten had geraden.
'Ik ben hoofdinspecteur Doone, van het politiekorps van de Theemsvallei,' zei hij. 'Dit is rechercheur Rich.'
'Hoe maakt u het?' vroeg ik beleefd. 'Ik ben John Kendall. Wilt u niet gaan zitten?'
Ze streken beschroomd neer op een paar stoelen en bedankten voor koffie.
'Duurt het nog lang?' vroeg Doone. 'We hebben niet al te veel tijd.'
'Nee, niet zo lang.'
Doone bleek toen ik hem beter bekeek een jaar of vijftig te zijn, met peper-en-zoutkleurig haar en een zware, middelblonde snor. Hij had lichtbruine ogen, grote, benige handen en, zoals we allemaal geleidelijk aan ontdekten, de gewoonte om nogal veel te praten, met een licht Berkshire-accent.
Van de spraakzaamheid viel de eerste tien minuten tot Tremayne met zijn jasje onder zijn arm en de blauw- met-wit gestreepte manchetten van zijn overhemd dichtknopend beneden kwam in geen geval iets te merken.
'Goedemorgen,' zei hij, 'wie hebben we hier?'
Dee-Dee verscheen achter hem, kennelijk om hem in te lichten, maar voordat zij of ik er de kans toe kregen, stelde Doone zichzelf voor.
'Politie?' zei Tremayne onbekommerd. 'Waarover?'
'We zouden u graag alleen willen spreken, mijnheer.'
'Wat? O, prima.'
Met zijn ogen verzocht hij mij en Dee-Dee te vertrekken en de deur achter ons dicht te doen. Ik ging terug naar de eetkamer, maar even later hoorde ik de deur van de familiezitkamer opengaan en Tremayne roepen.
'John, kom er even bij, wil je?'
Ik ging terug. Doone protesteerde tegen mijn aanwezigheid, die volgens hem onnodig en niet raadzaam was.
'Ik wil dat hij het ook hoort,' hield Tremayne voet bij stuk. 'Wilt u herhalen wat u zojuist zei?'
Doone haalde zijn schouders op. 'Ik kwam mijnheer Vickers ervan op de hoogte stellen dat we enige resten hebben gevonden die van een jonge vrouw zouden kunnen zijn die hier vroeger gewerkt heeft.'
'Angela Brickell,' zei Tremayne berustend.
'O.'
'Wat bedoelt u met "O", mijnheer?'
'Zomaar "O",' zei ik. 'Arm kind. Iedereen dacht dat ze er gewoon vandoor was gegaan.'
'Ze hebben een foto,' zei Tremayne. 'Ze willen weten wie de man is die erop staat.' Hij wendde zich tot Doone. 'Laat hem de foto zien.' Hij knikte in mijn richting. 'U hoeft mij niet te geloven.'
Onwillig overhandigde Doone mij een foto in een plastic hoesje.
'Kent u deze man, mijnheer?' vroeg hij.
Ik keek naar Tremayne, die niet al te bezorgd leek.
'Vertel het hun maar,' zei hij.
'Harry Goodhaven?'
Tremayne knikte. 'Dat is Fiona's paard, Chickweed, waarvan ze zeiden dat het doping had gekregen.'
'Hoe kunt u een paard herkennen?' vroeg Doone.
Tremayne staarde hem aan. 'Paarden hebben gezichten, net als mensen. Ik zou Chickweed overal herkennen. Hij is nog steeds hier, buiten op het erf.'
'Wie is die man, die Harry Goodhaven?' vroeg Doone bars.
'De echtgenoot van de eigenares van het paard.'
'Waarom zou Angela Brickell een foto van hem bij zich hebben gehad?'
'Dat had ze ook niet,' zei Tremayne. 'Nu ja, in zekere zin wel, maar het ging haar om een foto van het paard. Ze verzorgde het.'
Doone zag er volmaakt onovertuigd uit.
'Voor stalknechts zijn de paarden die ze verzorgen net kinderen,' zei ik. 'Ze houden van ze. Ze gaan voor ze door het vuur. Het is logisch dat ze een foto van Chickweed bij zich had.'
Tremayne keek mij met half verhulde verbazing aan, maar ik had niet voor niets mijn oor een week lang bij de stalknechts te luisteren gelegd.
'Volkomen waar wat John zegt,' knikte Tremayne.
De tweede politieman, rechercheur Rich, zat al die tijd aantekeningen te maken, zij het niet op hoge snelheid - geen steno.
Doone vroeg: 'Kunt u mij het adres van die Harry Goodhaven geven?'
Met lichte ergernis antwoordde Tremayne: 'Die Harry Goodhaven, zoals u hem noemt, is de heer Henry Goodhaven, de eigenaar van Manor House in Shellerton.'
Doone zei op zijn beurt bijna 'O', en je kon zien dat hij in gedachten een correctie maakte.
'Ik ben al aan de late kant,' zei Tremayne, terwijl hij aanstalten maakte te vertrekken.
'Maar, mijnheer... '
'Blijf zo lang u wilt,' zei Tremayne, naar de deur lopend. 'Praat met John, praat met mijn secretaresse, praat met wie u maar wilt.'
'Ik geloof niet dat u het helemaal begrijpt, mijnheer,' zei Doone een tikje wanhopig, 'Angela Brickell is gewurgd'
'Wat?' Tremayne bleef stokstijf staan. 'Ik dacht dat u zei... '
'Ik zei dat we enige resten hadden gevonden. Nu u de... eh... het paard herkend hebt, zijn we vrij zeker van haar identiteit. Al het andere klopt - lengte, leeftijd, mogelijk tijdstip van overlijden. En, mijnheer... ' aarzelde hij alsof hij moed vergaarde, 'pas vorige week is er een rechtszaak geweest met betrekking tot een andere jonge vrouw die gewurgd is... hier in huis.'
Er volgde een stilte.
Ten slotte zei Tremayne: 'Er kan geen enkel verband bestaan. Het sterfgeval hier in huis was een ongeluk, dat was ook de mening van de jury.'
Doone hield koppig vol: 'Had mijnheer Nolan Everard enige connectie met Angela Brickell?'
'Ja, natuurlijk. Hij berijdt Chickweed, het paard op die foto. Hij zag Angela Brickell vrij vaak tijdens haar werk.' Hij zweeg om na te denken. 'Waar zei u dat haar... resten... gevonden zijn?'
'Ik geloof niet dat ik dat gezegd heb.'
'Nu, waar dan?'
Doone zei een tikje benard: 'Alles op zijn tijd, mijnheer,' en het kwam bij mij op dat hij hoopte dat iemand dat wist, en degene die het wist was naar alle waarschijnlijkheid ook degene die haar gewurgd had.
'Arm kind,' zei Tremayne. 'Maar niettemin, inspecteur, ik moet nu echt naar de races. Blijf maar zo lang u nodig acht en vraag maar wat u wilt. John hier zal het aan mijn assistente en hoofdstalknecht uitleggen. John, vertel Mackie en Bob wat er gebeurd is, wil je? Bel me in de auto als je me nodig hebt. Oké, ik ben weg.'
Hij liep vastbesloten en met veel haast de deur uit en we konden de Volvo zien en horen starten en wegrijden. Doone zat hem enigszins beteuterd na te kijken – zijn eerste kennismaking met de onmogelijkheid Tremayne van een voorgenomen koers aftebrengen.
'Welnu, inspecteur,' zei ik op effen toon, 'waar wilt u beginnen?'
'Uw naam, mijnheer?'
Die noemde ik hem. Met mij was hij een heel stuk zekerder van zijn zaak, merkte ik - ik bezat geen persoonlijkheid die de zijne overschaduwde.
'En uw... eh... positie hier?'
'Ik schrijf een geschiedenis van de stal.'
Hij scheen enigszins verbaasd dat iemand zich daarmee bezighield en zei onnozel: 'Ongetwijfeld heel interessant.'
'Ja, inderdaad.'
'En... eh... hebt u het slachtoffer gekend?'
'Angela Brickell? Nee. Ze is afgelopen zomer verdwenen, geloof ik, en ik ben hier pas sinds kort, een dag of tien.'
'Maar u wist van haar af,' zei hij sluw.
'Ik zal u laten zien op welke manier,' zei ik. 'Komt u maar mee.'
Ik ging hem voor naar de eetkamer en liet hem de stapels knipsels zien, terwijl ik uitlegde dat het ruwe materialen waren voor mijn boek in wording.
'Dit is mijn werkkamer. Ergens tussen die stapel knipsels,' wees ik, 'bevindt zich een verslag van de verdwijning van Angela Brickell. Zodoende weet ik van haar af en het is alles wat ik weet. Sinds ik hier ben heeft niemand het buiten dit vertrek over haar gehad.'
Hij bladerde de knipsels van het afgelopen jaar door en vond de stukjes over het meisje. Hij knikte een paar keer, legde ze zorgvuldig terug waar hij ze gevonden had en scheen gerustgesteld waar het mij persoonlijk betrof. Ik kreeg een eerste voorproefje van zijn breedsprakigheid.
'Nu dan, mijnheer,' zei hij op ontspannen toon, 'u kunt beginnen mij voor te stellen aan alle mensen hier en uitleggen waarom ik vragen stel, en omdat ik bij andere zaken waarbij alleen maar stoffelijke resten werden gevonden gemerkt heb dat de mensen geneigd zijn altijd het ergste te denken en zich allerlei afschuwelijke dingen in hun hoofd halen, waardoor ze akelig worden en er in het algemeen een hele hoop tijd verloren gaat, kan ik u zeggen, mijnheer, en u kunt dit doorgeven, dat er alleen maar beenderen gevonden zijn, volmaakt schoon en zonder stank, niets akeligs aan, wat dat betreft kunt u de mensen geruststellen.'
'Dank u,' zei ik, enigszins verbluft.
'Insecten en andere dieren hadden haar schoongeknaagd, ziet u.'
'Dacht u niet dat de mensen door dit feit alleen al akelig zouden worden?'
'Benadrukt u het dan maarniet, mijnheer.'
'Nee.'
'We hebben op het politiebureau haar kleding en schoenen en haar handtas en lippenstift... die lagen om haar heen verspreid en ik heb mijn mensen aan het zoeken gezet...' Hij zweeg, zonder mij te vertellen waar het zoeken had plaatsgevonden - behalve dan dat als ze was schoongeknaagd, het ergens buitenshuis moest zijn geweest. Wat voor een vrouwelijke stalhulp eigenlijk wel logisch was.
'En, als u het niet erg vindt, mijnheer, wilt u iedereen dan alleen maar vertellen dat ze gevonden is, niet dat ze is gewurgd?'
'Hoe weet u dat ze gewurgd is, als er vrijwel niets over is?'
'Het tongbeen, mijnheer. In het strottenhoofd. Gebroken. Dat kan alleen door een harde klap of een wurggreep gebeurd zijn. Meestal met de vingers, van achteren.'
'O, juist ja. Goed, ik laat het aan u over. Laten we maar beginnen met de secretaresse van mijnheer Vickers, Dee-Dee.'
Ik liep voor hem uit naar het kantoor en stelde hem voor. Rechercheur Rich volgde overal als een schaduw, een zwijgende notulist. Ik legde aan Dee-Dee uit dat Angela Brickell waarschijnlijk gevonden was.
'O, mooi,' zei ze spontaan, en toen, omdat ze wel zag dat het helemaal niet mooi was: 'O, lieve hemel.'
Doone vroeg of hij de telefoon mocht gebruiken, wat Dee-Dee onmiddellijk toestond. Doone belde de mensen van zijn bureau.
'Mijnheer Vickers heeft het paard herkend als een dier uit zijn stal dat door Angela Brickell verzorgd werd, en de man als de eigenaar van het paard, of liever de echtgenoot van de eigenares. Het lijkt me vrijwel zeker dat we Angela Brickell in het lijkenhuis hebben. Kun je ervoor zorgen dat er een vrouwelijke agent naar haar ouders gestuurd wordt? Ze wonen de kant van Wokingham uit. Het adres ligt op mijn kamer. Doe het zo vlug mogelijk, zodat ze het niet eerst van iemand hier in Shellerton horen. Breng ze zo voorzichtig mogelijk op de hoogte. Vraag of ze haar kleren of handtas zouden kunnen herkennen. Vraag of Mollie naar hun toe gaat, als ze dienst heeft. Die maakt het draaglijker voor de mensen. Ze weet hun tranen te deppen. Zie Mollie te krijgen. Zeg haar dat ze zo nodig maar een van de anderen meeneemt.'
Hij luisterde heel even en legde de hoorn weer neer.
'Het arme kind is al meer dan zes maanden dood,' zei hij tegen Dee-Dee. 'Al wat er over is zijn mooi schone botten.'
Dee-Dee keek alsof alleen al de gedachte daaraan voldoende was om akelig van te worden, maar ik kon zien dat de ruwe menselijkheid van Doone uiteindelijk troostend werkte. Hij was als een chirurg met dikke vingers, dacht ik - ondanks alle nadelen delicaat te werk gaand.
Hij vroeg Dee-Dee of ze enige reden voor de verdwijning van Angela Brickell kon bedenken. Was het meisje ongelukkig geweest? Soms ruzie met een vriendje gehad?
'Ik heb geen idee. Pas nadat ze weg was kwamen we erachter dat ze chocola aan Chickweed moest hebben gegeven. Stom om te doen.'
Doone keek haar wezenloos aan. Ik legde uit dat chocolade theobromine bevatte. 'Dat heb ik ook uit die knipsels,' zei ik.
'We hebben wikkels van chocoladerepen bij het meisje gevonden,' zei hij. 'Geen chocola. Werd dat bedoeld met "Heeft vermoedelijk een aan haar toevertrouwd paard drugs toegediend," in onze notities?'
'Precies,' zei ik.
'Chocola!' zei hij vol afkeer. 'Niet iets om voor dood te gaan.'
Er ging mij een licht op. 'Zocht u er een complot achter? Een dopingschandaal?'
'Ik moet alles in overweging nemen.'
'Angela Brickell zou zich nooit in een dopingschandaal laten betrekken,' zei Dee-Dee beslist. 'U weet niet waar u over praat.'
Doone ging er niet verder op in en zei dat hij graag met de rest van het stalpersoneel wilde praten. Hij vroeg Dee-Dee het nieuws intussen aan niemand anders te vertellen, dat deed hij liever zelf. Ook wilde hij voorkomen dat iemand de arme ouders voortijdig inlichtte.
'Maar ik kan het toch wel aan Fiona vertellen?' protesteerde ze.
'Wie is Fiona?' Hij fronste zijn wenkbrauwen, mogelijk zijn geheugen pijnigend.
'Fiona Goodhaven, de eigenares van Chickweed.'
'O ja. Nu, die ook niet. Die zeer zeker niet. Ik hoor graag de eerste invallen, de eerste indrukken van de mensen, niet de verhalen die ze hebben bedacht nadat ze er urenlang met al hun vrienden over hebben gepraat. Eerste invallen zijn duidelijker en waardevoller, is mijn ondervinding.'
Hij zei het eerder overredend dan bevelend, met als gevolg dat Dee-Dee beloofde niet uit de school te klappen. Ze vroeg niet hoe het meisje was gestorven. Ook indien ze besefte dat Doones opmerkingen geheel en al bij een moordscenario pasten, dan liet ze dat niet merken. Misschien wilde ze het liever niet weten.
Doone vroeg of ik hem naar de stallen wilde brengen. Onderweg erheen vroeg ik hem om als hij Mackie, Tremaynes schoondochter en assistent-trainer, ontmoette eraan te denken dat ze sinds kort zwanger was.
Hij keek mij aandachtig aan.
'U bent een attent iemand,' zei ik vriendelijk. 'Ik dacht dat u de schok misschien zou willen verzachten.'
Hij leek van zijn stuk gebracht, maar deed geen enkele toezegging en toen we het erf opliepen wilde het toeval dat Mackie naar huis was gegaan en alleen Bob Watson er was, druk aan de gang met zaag, hamer en spijkers om een nieuwe zadelbok te maken om de zadels in de tuigkamer op te leggen. We troffen hem voor de deur van de tuigkamer aan, niet al te blij dat hij in zijn werk gestoord werd.
Ik stelde Bob en Doone aan elkaar voor. Doone vertelde hem dat enkele bij toeval gevonden stoffelijke resten waarschijnlijk die van Angela Brickell waren.
'Nee!' zei Bob. 'Is het echt? Arme meid. Wat is er met haar gebeurd, in een zandgroeve gevallen?' Hij keek afwezig naar een stuk hout dat hij vasthield alsof hij vergeten was wat hij ermee van plan was.
'Waarom vraagt u dat?' vroeg Doone opmerkzaam.
'Zomaar,' zei Bob schouderophalend. 'Ik heb aldoor gedacht dat ze hem gewoon gesmeerd was. De baas beweerde dat ze Chickweed chocola had gegeven, maar dat lijkt me sterk. Ik bedoel, we weten allemaal datje dat niet moet doen. Hoe dan ook, wie heeft haar gevonden? Waar was ze heen gegaan?'
'Ze is bij toeval gevonden,' zei Doone nogmaals. 'Was ze ongelukkig vanwege een vrindje?'
'Niet dat ik weet. Maar er zijn hier twintig jongens en meisjes en het is een voortdurend komen en gaan. Om u de waarheid te zeggen kan ik me haar niet goed meer voor de geest halen, behalve dat ze sexy was. Vraag het mevrouw Goodhaven, die was altijd aardig tegen haar. Of de andere meisjes hier, een paar ervan woonden met haar in een pension. Waarom vraagt u naar een vrindje? Ze heeft zich toch niet van kant gemaakt, hè? Ofwel?'
Doone zei geen ja en geen nee en ik begreep wat hij bedoelde met liever naar onopgesmukte eerste invallen luisteren, naar de eerste voorstellingen en conclusies die iemand in gedachten kwamen wanneer hij ondervraagd werd.
Hij praatte nog een poosje met Bob, maar werd voorzover ik kon zien niet veel wijzer.
'U kunt beter met Mackie praten,' zei Bob ten slotte. 'Dat is de jonge mevrouw Vickers. De meisjes vertellen haar dingen die ze nooit tegen mij zullen zeggen.'
Doone knikte en ik ging hem en de onafscheidelijke Rich om het huis heen voor naar de voordeur van Mackie en Perkin, en belde aan. Perkin zelf deed in kaki overall open, op en top de handwerksman en naar hout en lijnolie ruikend, een interessante lucht.
'Hallo,' zei hij, verbaasd mij te zien. 'Mackie staat onder de douche.'
Doone keek er niet meer van op en stelde zich formeel voor.
'Ik ben gekomen om mevrouw Vickers ervan op de hoogte te brengen dat Angela Brickell gevonden is,' zei hij.
'Wie?' vroeg Perkin onnozel. 'Ik wist niet dat er iemand zoek was. Ik ken geen enkele Angela... Angela wie, zei u?'
Doone legde geduldig uit dat ze al zeven maanden of meer zoek was. Angela Brickell.
'Goeie hemel. Echt? Wie is het?' Er schoot hem iets te binnen. 'Wacht eens, is het soms die stalhulp die vorig jaar opeens de benen nam? Ik herinner me dat er wat drukte over was.'
'Die is het.'
'Mooi zo, mijn vrouw zal blij zijn dat ze terecht is. Ik zal de boodschap doorgeven.'
Hij deed alsof hij de deur wilde dichtdoen, maar Doone zei dat hij mevrouw Vickers graag zelf wilde spreken.
'O? Goed. Komt u dan maar binnen. John? Kom je ook binnen?'
'Dank je,' zei ik.
Hij ging ons voor naar de eetkeuken waar ik nog niet eerder was geweest en bood ons rotanleunstoelen aan rond een tafel, gemaakt van een ronde glasplaat die op drie gotische gipsen zuiltjes rustte. De licht turkooizen-gordijnen en stoelbekleding waren bedrukt met grove grijze, zwarte en witte bloemen, en alle werkbladen waren bedekt met grijs-wit gevlamd formica - alles heel modern.
Perkin zag mijn verbazing en zei ironisch: 'Mackie heeft dit alles uitgezocht in een revolte tegen de goede smaak.'
'Het ziet er vrolijk uit,' zei ik. 'Luchthartig.'
Die opmerking scheen op de een of andere manier verkeerd te vallen, maar op dat moment kwam Mackie met natte haren binnen, duidelijk verfrist en ingenomen met het leven. Ze reageerde precies eender als alle anderen op Doones eerste, voorzichtige woorden. 'Prachtig. Waar is ze?'
Toen de waarheid geleidelijk aan tot haar doordrong, verdwenen de voldoening en de kleur van haar gezicht. Ze beantwoordde zo goed mogelijk zijn vragen en ging de stilzwijgende conclusies niet uit de weg.
'U wil dus zeggen,' zei ze zonder omwegen, 'dat ze ofwel zelfmoord heeft gepleegd, ofwel... vermoord is?'
'Dat heb ik niet gezegd.'
'Zogoed als.' Ze zuchtte wanhopig. 'Al die vragen over dopingcomplotten... en vrindjes. O god.' Ze sloot heel even haar ogen, en opende ze toen weer om Doone en mij aan te kijken.
'We hebben net maandenlange problemen en spanning achter de rug vanwege Olympia en Nolan, we hebben hier drommen lui van de televisie en verslaggevers gehad die ons gek maakten met hun gevraag, en net nu we ons een beetje opgelucht beginnen te voelen na dat alles... ik kan er niet meer tegen... ik kan er echt niet meer tegen... begint het allemaal weer opnieuw.'